Soms lukt het me gewoon niet.
Een helder antwoord geven. Al is de vraag nog zo simpel.

Kom je zondag bij ons barbecueën? 

Eh, zeg ik dan, moet ik even kijken. Wel een leuk idee.

Huh? Kom ik nou wel of kom ik niet barbecueën? 

 

Waarom zo vaag?

Omdat dat ik het nog niet weet. Misschien moet ik zondagavond wel werk inhalen, omdat ik vandaag zo zit te lummelen. Maar met een beetje geluk krijg ik die notitie toch af. Er is altijd hoop. Dus die barbecue zeg ik nog niet af. 

 

Waarom zeg je dat dan niet?

Dat zou ik inderdaad moeten doen: he, wat leuk, ik weet alleen nog niet of ik kan. Is het goed als ik het je zaterdag laat weten? Hoe simpel kan het zijn.

 

Maar een politicus komt niet weg met ik weet het nog niet

Van de politicus verwachten we antwoorden. Heeft hij het antwoord niet, staat ie in z’n hemd. Daarom heeft hij geleerd om de zaak heen te praten.

Je kent ze wel, politici die zó goed hebben leren praten, dat het lijkt alsof ze antwoord geven. Sommigen noemen dat vakmanschap.

Weet je wat jouw probleem is? hoorde ik ooit een doorgewinterde bestuurder zeggen tegen zijn onervaren collega die net een paar flinke kleerscheuren had opgelopen, jij wil antwoord geven op de vraag. Onhandige gewoonte als je in de politiek zit.

 

Dat kan toch niet de bedóéling zijn?

Dat vind ik dus ook. Niets zo onbevredigend als een ontwijkend antwoord. En als die gewoonte dan het handelsmerk wordt van een hele beroepsgroep –

Dus, bij vragen naar feiten, standpunten en overwegingen: niet zeuren, maar antwoord geven. In je eigen woorden, uiteraard. Maar níet ontwijken. 

 

Waarom doen politici dat dan?

Omdat de vragensteller niet uitsluitend op zoek is naar feiten of een standpunt. Ze wil de politicus ook in een lastige hoek duwen. Als de vraag dáárop is gericht, kan de politicus wel braaf antwoord geven, maar daar krijgt hij last van. Dus ik begrijp die gewoonte wel.

Journalisten. Opponenten. Ze hebben niet het beste met de politicus voor. Ze zagen aan stoelpoten. Ze zetten elkaar klem. Ze wachten op het moment dat ze met haar mond vol tanden staat. Het is ordinair vechten, maar dan met stropdas of in een keurig jurkje. Politiek? It’s a cruel habit.

 

En als ik daar gewoon niet aan meedoe, aan dat gevecht?

Je ontkomt er niet aan, als politicus dan. Lees het fragment uit een interview waarin Rutger Castricum van PowNed aan VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra een hele simpele vraag stelt.

De context: het is voorjaar 2016. Er is al een tijdje gedoe over het functioneren van de voorzitter van de Tweede Kamer en fractiegenote van Zijlstra, mevrouw Van Miltenburg. Nu hebben zich Kamerleden anoniem over haar uitgelaten in de Volkskrant. De vraag van vandaag op het Binnenhof: whodunit?

 

                                                                                                                                              *

Dit gaat nog even zo door. Je begrijpt wat voor gesprek het was. Zijlstra is eerlijk: ik heb helemaal geen zin in deze discussie. Het maakt het interview niet makkelijker voor de politicus.

Rutger Castricum weet natuurlijk ook wel dat de VVD’ers eerst onder elkaar moeten uitmaken of ze hun partijgenoot blijven steunen of niet.  En tot die tijd wil niemand zich uitlaten over de kwestie. Want dat kan en zál tegen ze worden gebruikt: oh, maar gister vond u nog dat ze prima functioneerde?

 

Dus hij kán helemaal geen antwoord geven?

Hij kan zich geen ‘ja’ veroorloven. En als hij ‘nee’ zegt, is de discussie beslecht. In het nadeel van Van Miltenburg. Rutger Castricum weet dat, en dáárom vraagt hij het.

 

Wat moet Zijlstra dan?

Hij moet wel antwoord geven, zonder in het mes van de journalist te lopen.

 

Ja, helder, maar hóé dan?

Ten eerste door te erkennen dat er discussie is over het functioneren van de Kamervoorzitter, dat valt moeilijk te ontkennen. Maar zonder een definitief oordeel te geven. Bijvoorbeeld zoals Pechtold dat doet: ze doet veel dingen goed en er is ruimte voor verbetering. Diplomatiek. Klopt altíjd en je kunt er later alle kanten mee op.

En het belangrijkste: in plaats van te zeggen dat hij geen zin heeft in de discussie, kan hij vertellen wat hij nu gaat dóén. Bijvoorbeeld dat hij met zijn fractiegenoten gaat praten en met het Presidium. Of nog iets anders, wat zijn plan ook maar is.

 

Want soms heeft een politicus geen antwoord. Maar hij heeft altíjd een plan.

 

Waar het op neerkomt

Soms kun je geen antwoord geven, omdat je het nog niet weet. Ben je een ‘gewoon’ mens, kun je ‘gewoon’ zeggen: ik weet het nog niet. Zaterdag laat ik je weten of ik kom barbecueën.

Ben je politicus, dan kun je je dat hoogst zelden veroorloven. Vertel dan wat je doet om tot een antwoord te komen, wat is je plan:

  • Wat vindt u van het ‘Rapport De Vries’? Vernietigend, niet? Ik heb het rapport net ontvangen, ik ga het nu lezen en in de fractie bespreken.

  • Wat is voor u een acceptabele uitkomst van het collegeakkoord met betrekking tot de gemeentebelastingen? We zitten midden in de onderhandelingen, morgen gaan we verder, ik verwacht volgende week een update te kunnen geven.

  • U heeft dus geen idee hoeveel die belastingmaatregel gaat kosten? We werken de motie van de Kamer nu uit. Ik verwacht in mei te kunnen vertellen wat de financiële gevolgen zijn, dan komt het Kabinet ook met een plan van aanpak. 

 

Een politicus heeft soms ook ‘gewoon’ het antwoord nog niet, maar een politicus heeft wel altijd een plan. En dat plan is ook een antwoord.

 

*Je kunt hier het hele item van PowNed bekijken. En bedenk, misschien is Halbe Zijlstra hier niet de perfecte politicus, hij is wel ‘gewoon’ een mens.